Uw ervaring op deze site wordt verbeterd door het gebruik van cookies.
× Sta cookies toe Meer informatie

Interview

Tekst: Peter Schong
vr 16 oktober 2020

Vreemde eend Róisín Murphy

Interview

Róisín Murphy’s nieuwe album Róisín Machine wordt door sommige recensenten al de dansplaat van het jaar genoemd. Peter Schong sprak de flamboyante Ierse een paar maanden geleden voor Heaven. Haar album was toen nog niet verschenen.

Door Peter Schong
 
Heaven trok de stoute schoenen aan en benaderde Roísín Murphy (46) voor een interview om het antwoord te krijgen op de vraag waar dat nieuwe album blijft?
En we moesten geduld hebben. Ze had het zo druk dat het meer dan twee maanden duurde voor ze een gaatje in haar agenda vond. Een half uurtje heeft ze, voordat ze met een orkest haar nieuwste single Narcissus uitvoert op de Ierse televisie.

Die nieuwe plaat, komt die eraan? “Hij is in ontwikkeling”, bevestigt Murphy door de telefoon vanuit Dublin. “DJ Parrot, The Crooked Man en ik werken er op en af aan, zonder eigenlijk te weten waarom we het doen, en zo gaat het al jaren. We hebben geen haast. Het begon in 2012 met Simulation, dat ook op het album komt. Dat nummer is dus al bijna tien jaar oud. Het kwam niet op eerdere albums, want daar hoorde het gewoon niet bij. Ik werkte voor Take Her Up to Monto met Eddie Stevens, nu met Parrot, die ik al mijn hele leven om me heen heb. Hij is als een maestro voor me. Ik keer altijd weer bij hem terug. Hij is heel ontspannen en niet egocentrisch. Hij zegt altijd ‘als je er klaar voor bent, maken we weer een plaat’. Maar nu hebben we ineens een platencontract en moeten we een album afleveren. Voor de zomer, verwacht ik. Ik heb de titel al, maar die verklap ik nog niet. De muziek wordt heel rechttoe rechtaan, dus de titel wordt ook recht voor zijn raap.”

House

De singles Narcissus, Incapable en Murphy’s Law zijn uitgesponnen, spannende, sensuele tracks die een sfeer oproepen van de zweterige eurodisco waarop Giorgio Moroder eind jaren zeventig het patent had. Maar ze grijpen ook terug op de pionierende en toonaangevende housescene van Sheffield eind jaren tachtig, waaruit Róisín Murphy en haar producers Parrot en The Crooked Man voortkomen. “Toen we tien jaar geleden met elkaar in gesprek raakten over dit project, hadden we al lang geen house meer gemaakt. Parrot had verschillende dingen gedaan, van easy listening tot een samenwerking met Jarvis Cocker. Hij had de house achter zich gelaten. Toen ik zei dat ik voor dit album vol voor house en disco wilde gaan, is hij zich weer gaan bezighouden met clubmuziek. Hij heeft in zijn jeugd veel gewerkt als dj en had een club in Sheffield, Jive Turkey, waar de eerste houseparty’s in Engeland plaatsvonden.”

Housemuziek dus. Waarom besteedt Heaven, het laatste bastion van ‘oud hout’ en ‘echte’ instrumenten aandacht aan een artiest die elektronische dance maakt? Murphy is in dit blad een vreemde eend in de bijt, maar dat is ze ook in de dance. Moloko, het duo dat ze van 1994 tot 2003 vormde met haar voormalige partner Mark Brydon, was wars van genreconventies en ook als soloartiest zoekt Murphy altijd het avontuur op. Haar een danceartiest noemen is te kort door de bocht. De omschrijving ‘artpop’ doet haar meer recht. Murphy is te plaatsen in de traditie van David Bowie, Brian Eno en Roxy Music.

Olie en water

Róisín Murphy’s platen zijn zorgvuldig geconcipieerd. Ik noem haar wel eens de singer-songwriter van de dance, die zichzelf niet begeleidt op een gitaar maar werkt met een drumcomputer en een band. In die typering herkent Murphy zich totaal niet. “Ik ben vooral een performancekunstenaar. Ik wilde nooit zangeres worden, ik wilde beeldend kunstenaar zijn. Mijn carrière begon toen ik tegen iemand zei: ‘Do you like my tight sweater? See how it fits my body.’ (Historische woorden, later de titel van het eerste Moloko-album, PS.) Ik begon te doen alsof ik zus en zo was en begon van alles te conceptualiseren. Ik daagde Mark uit – ik was zeer uitdagend toen ik negentien was, zoals je je misschien kunt voorstellen – om zijn muziek boven een genre uit te tillen. Hij had daarvoor veel house gemaakt en stapte over op acidjazz. Ik was conceptueel bezig, en toen leerde ik zingen. Dus ik ben iets totaal anders dan een singer-songwriter. Ik heb nog nooit een akoestische gitaar bespeeld. Ik kan niet eens in mijn eentje een nummer schrijven. Het is altijd een visie die ik met iemand anders ontwikkel. De producers maken de muziek, maar samen scheppen we de visie voor die muziek. We overleggen wat er gebeurt als we olie en water, de ander en mij, samenvoegen. Als soloartiest kan ik van de ene naar de andere producer gaan. Zit je in een band, dan is dat lastig. Ik heb samengewerkt met Matthew Herbert en Maurice Fulton, die vertegenwoordigen twee heel verschillende werelden. De mensen met wie ik samenwerk, hebben maar één ding gemeen: een onafhankelijke geest.”

Oemfta

“Het probleem is dat nu elke jonge gozer met een laptop denkt dat hij techno kan maken. Het is allemaal repetitief. Op Ibiza hoor je overal dezelfde beat. Op het strand ‘oemfta-oemfta-oemfta’. In een restaurant ‘oemfta-oemfta-oemfta’. In de winkels ‘oemfta-oemfta-oemfta’. En dan moet je nog gaan stappen met weer diezelfde shit. Het is alsof iemand met een groot mes de muziek vermoordt. Overal ligt bloed. Je kunt het wel uitschreeuwen: stop met die destructie. Mag het ook even stil zijn? Mogen we af en toe ook muziek zonder beats? Zonder bas? Als dj kom je in een soort draaimolen terecht. Dj’s denken te weten wat mensen laat dansen. Ze belanden in een cirkeltje. So fucking boring. Ik zit nog liever opgesloten in een vrieskist. Een goede dj neemt je mee naar een plek die je nog niet kent. Maar voor veel dj’s en producers is het gewoon werk. Ik ken mensen die getalenteerd waren en verdwaald zijn geraakt. Je zit met ze in de studio, je wilt iets anders dan four on the floor, en zij zeggen: doen we. Maar als je terugkomt van de lunch, krijg je weer ‘oemfta-oemfta-oemfta’. Ze zitten vast in die vicieuze cirkel van formats. Vertraag het eens naar 100 beats per minute. Nee, het moet 125 bpm zijn, anders voelen ze zich niet op hun gemak.”

Dit is een deel uit het interview met Róisín Murphy dat verscheen in Heaven magazine #3 2020.