Little Richard: zwart in een witte tijd
Als Little Richard de architect van de rock ’n’ roll is, zoals hij zelf ooit zei, dan was wartaal zijn fort. Want met de gezongen openingsroffel a-wop-bop-a-loo-bop-a-lop-bam-boom schreef hij in 1955 muziekgeschiedenis met Tutti Frutti. Met iconische nummers als Tong Tall Sally, Lucille en Good Golly Miss Molly mag hij gelden als een onbetwiste pionier van de rock-‘n’roll. Hij overleed zaterdag 9 mei op 87-jarige leeftijd in Nashville.
door Ludo Diels
De lijst bewonderaars en schatplichtigen telt namen als The Beatles, The Rolling Stones, Elton John, Bruce Springsteen, Michael Jackson, Prince en David Bowie. Jimi Hendrix speelde een poos in zijn band. Volgens Bob Dylan geldt Little Richard als een van de founding fathers van de rockmuziek.
Little Richard was koud een paar uur dood of Rolling Stone presenteerde een zeer uitgebreide necrologie, een aantal oude interviews en huldeblijken via Twitter van uiteenlopende artiesten als Brian Wilson, Jon Bon Jovi, Rod Stewart, Bob Seger en Jason Isbell. Little Richard, zoveel wordt duidelijk, liet niemand onberoerd.
Richard Penniman
Hoewel Little Richard – in 1932 in Macon Georgia geboren als derde in een godvruchtig gezin van twaalf kinderen als Richard Penniman – zelf hoog opgaf over zijn rol in de muziekgeschiedenis als schepper en innovator van de rock ’n’ roll stond hij toch enigszins in de schaduw van artiesten als Elvis Presley, Chuck Berry, Jerry Lee Lewis en Buddy Holly. Hoewel geliefd bij zwart en wit waren het vooral andere artiesten die hits scoorden met zijn nummers. Rip it Up was in 1956 (een maand voordat Little Richard er succes mee oogstte) een hit voor Bill Haley & His Comets en een jaar later voor Elvis. In Nederland bereikte hij met Long Tall Sally op plaats negen zijn hoogste notering. Met The Girl Can’t Help It in 1977 schopte hij het tot plaats elf en zijn duet met Philip Baily Twins uit 1989 kwam niet hoger dan een zestiende plek. In de ogen van Little Richard was er echter niemand groter dan hij. Maar toch.
Aan zijn extravagante uitdossingen, het rauwe uit duizenden herkenbare stemgeluid met soms hoge uithalen lag dat gebrek aan erkenning zeker niet. Ook zijn markante fysiek met één been duidelijk langer dan het ander, dat grote hoofd met die priemende blik uit dat ene opvallende oog, noch zijn kapsel dat onder hoogspanning leek te staan waren de oorzaak voor zijn onderwaardering. Nee, het was vooral de tijdgeest waar hij het tegenop moest nemen. En zijn onvoorspelbare karakter.
Demonisch
Little Richard belichaamde met zijn wilde optredens naar eigen zeggen het demonische in de muziek. Hij gierde als een wervelwind, beukte keihard op zijn piano, stond er bovenop, zwiepte er een been langs en kroop als een bezetene over de vloer. In het puriteinse Amerika, waar de segregatie nog in volle gang was, werd er schande over gesproken. Dit was geen muziek, maar onzedelijke opruiing. Tekenend voor die tijdgeest was dat Tutti Frutti een jaar na Little Richard’s versie ook vertolkt werd door de zoetsappige (en witte) Pat Boone en het nummer aanzienlijk hoger in de charts scoorde dan het origineel.
Little Richard was afwisselend homoseksueel en dan weer hetero. Of de rocker die in 1957 ineens het geloof in de muziek verloor en volledig in de Here was om daarna in de begin jaren zestig toch weer op te treden met zijn hits. God en rock ’n’ roll eisten met regelmaat al zijn aandacht. Nooit was de kerk ver weg. Ook niet in zijn muziek waarin toch altijd ook de klank van een donderpreek uit de Deep South doorschemerde. Het was naast die kerk waar hij de ritmische boogiewoogie op de piano leerde pelen. Ambiguïteit tekende zijn wezen en maakte Little Richard ontegenzeglijk tot de fascinerende figuur die hij was. Wild, ontembaar, liederlijk en panseksueel. Soms balancerend tussen gospel en rock ’n’ roll. Hij was zwart in een witte tijd.
Er waren tijden, zeker in de jaren zeventig, dat drank, drugs en hedonisme hun tol eisten en er niets meer uit zijn klauwen kwam. En dan was hij er opeens weer. Als acteur bijvoorbeeld met gastoptredens in de serie Miami Vice, of in diverse reclames, nu en dan in een spelletjesprogramma of in de bioscoopfilm Down And Out In Beverly Hills. Little Richard was, los van zijn muzikale palmares, vooral een vreemde verschijning, een parodie van zichzelf.
Erkenning
Little Richard kreeg uiteindelijk toch de brede erkenning. In 1986 was hij een van de inductees in de Rock and Roll Hall of Fame en in 1993 ontving hij een lifetime achievement award van de Recording Academy en speelde bij de inauguratie van Bill Clinton in datzelfde jaar.
Sporadisch was Little Richard in het eerste decennium van de jaren nul te zien. In 2009 trad hij voor het laatst op. Herinnerd zal hij worden door de muziek die hij de eerste jaren maakte. Oerkreten uit een verleden dat bevolkt werd door de dinosaurussen van de rock ’n’ roll, waarvan enkel Jerry Lee ‘The Killer’ Lewis nog leeft. In zijn muziek bood hij een krachtig weerwoord tegen discriminatie, onderdrukking en vooroordelen. In die zin was hij misschien toch wel een architect van de rock. Little Richard als een bruggenbouwer.
Hij was erbij toen die meteoriet insloeg en gaf woorden aan een onbestemd gevoel. Uit rauwe uitgestoten klanken wist hij als het ware een riff te bouwen die de tand des tijds trotseert. Hij laat een klassiek geworden oeuvre na.
Little Richard: 5 december 1932 – 9 mei 2020