Uw ervaring op deze site wordt verbeterd door het gebruik van cookies.
× Sta cookies toe Meer informatie

Blog

wo 2 september 2020

Are you ready for the country?

Blog

‘Are you ready for the country?’ zong Neil Young al in 1972. Bij de intimiderende boerenprotesten van de Farmers Defence Force heeft deze songtitel een confronterende connotatie gekregen. Maar het nummer op zijn succesalbum Harvest (1972) klonk destijds als een soort tegenslinger van de beweging die in 1967 ‘met bloemen in het haar’ naar San Francisco en naar Los Angeles (Laurel Canyon) was getrokken.

Een verkenning van het rurale perspectief in de popmuziek door Albert Steltenpool (folkgroep Nes)

foto Lin Jian

Voor de snel wassende hippieschare werd de zomer van 1967 de ‘Summer of Love’. In korte tijd waren nieuwe vrijheden verworven aangaande kleding, haardracht en het genieten van (progressieve) muziek, seks en drugs – al gold dit vooral voor de grote steden (Summer In The City). In Europa ging het vooral om London, Parijs en Amsterdam. Op het platteland, en in de kleinere provinciesteden, waaide deze nieuwe wind nog niet zo hard. Sommige zaken van de moderne tijd dringen er zelfs nimmer door; ‘de waan van de dag’ gaat eraan voorbij.

Back to the garden

In het hete revolutiejaar 1968 ontaardde de ‘Summer of Love’ in gewelddadige excessen: hevige rassenrellen in Amerikaanse steden, politieke moorden op Martin Luther King en Bobby Kennedy, en in de daaropvolgende zomer in de lynchpartij op Sharon Tate en vrienden door ‘The Family’ van horrorhippie Charles Manson. Maar goed, de idealen love and peace waren niet zomaar vergeten. Zoals wel vaker wist Joni Mitchell de dromen en decepties van die tijd als geen ander vast te leggen:

We are stardust, we are golden/We are caught in the devils bargain/And we got to get ourselves/ Back to the garden (Woodstock, 1970)

Zij nam dat zelfs letterlijk door met vrienden een stone cottage te bouwen aan de Canadese Sunshine Coast waar ze zich uitgebreid en ook naakt liet fotograferen voor haar album For The Roses (1972). Het was, zoals altijd bij Mitchell, meer dan simpel exhibitionisme of ijdelheid. Deze foto staat voor het nastreven van volmaakte eenheid met de natuur (en dat zij goed geproportioneerd was leidde maar weinig af van die boodschap. De naaktfoto betreft overigens niet de hoesfoto maar de binnenhoes.)

Bob Dylan en The Band hadden weinig op met het hippie-escapisme:

Oh me, oh my/Love that country pie (Country Pie - Bob Dylan, 1968)

En:

A dry summer, and then come fall/Which I depend on most of all/Hey, rainmaker, can't you hear the call?/Please let these crops grow tall! (King Harvest - The Band 1969)

Het leven op het platteland mag soms hard zijn, het is wel een eerlijk bestaan (en het is de opdracht van de artiest om dit zo rauw mogelijk weer te geven). De boer staat in de frontlinie van het gevecht tegen de elementen. Robbie Robertson en consorten kijken zeker niet op hen neer. En zij kregen daarin steeds meer bijval. Gene Clark, Manasses, The Flying Burrito Brothers, Poco (wier A Good Feeling To know uit 1972 qua hoes en landelijke sfeer een frappante gelijkenis vertoont met Harvest) verbreedden het perspectief van de stad naar ‘the country’.

And we ride the countryside, take it high and wide/She brings crackers, cheese and wine, oh, they're gonna bust my side (Ride The Country – Poco, 1972)

Dat was waar de artistieke fine fleur van Laurel Canyon na het doorprikken van de zoete (urbane) dromen op uit was gekomen. De notie dat de mens op een destructieve manier aan het vervreemden was van de natuur.

Mother Nature made it green/Prettiest place you've seen/People don't know what they need (Ecology Song – Stephen Stills, 1971)

Life in the city 

Maar toch is er ook na deze opleving van de ‘countryrock’ en een tijdelijke hang naar the country nooit sprake geweest van een blijvend ruraal perspectief in de popmuziek. Hoogstens was er sprake van jongens en meisjes uit de stad die mijmerden over ‘het pure leven in de natuur’. De meeste popmuziek heeft een (sub)urbane oriëntatie op de wereld. In de stad kun je de wonderlijkste types met de meest in het oog springende seksuele identiteit en geaardheid vinden. We hoeven maar te luisteren naar de bijzondere personages uit Walk On The Wild Side van Lou Reed om daar een beeld van te krijgen:

Holly came from Miami, F.L.A./ Hitch-hiked her way across the U.S.A./Plucked her eyebrows on the way/Shaved her legs and then he was a she (Walk On The Wild Side, 1972)

De stad is waar het leven van seks, drugs & rock-’n-roll wordt gepraktiseerd. Daar situeren ook David Bowie, Iggy Pop, en later de Ramones, Buzzcocks en vele anderen hun personages. Al kan ook de verveling in de suburbs een dankbare bron van inspiratie zijn:

If I could have it back/All the time that we wasted/I’d only waste it again (The suburbs (continued) – The Arcade Fire, 2010)

De boer is troef

De grondgedachte in deze verkenning is dat de stem van het platteland en zeker die van de agrariër in de popmuziek weinig gehoord wordt. Al kon deze ‘ongehoorde stem’ reeds in 1983 in het geval van de band Normaal een navenant publiek bereiken:


Zo deur de eeuwen hen, was 't boertje niet in tel/Moar toen kwam de hongerwinter, en toen wisten zie 't wel
Op fietsen zonder bende kwam'm zie schooieren um spek/De EEG trapt ons weer terug, moar de boer die is niet gek
De boer is troef, de boer is troef

In het bier gooien en het høken (lol trappen) zat een flinke portie verongelijktheid verborgen die kan worden beschouwd als vooruitgeworpen schaduw van de huidige boerenprotesten van de Farmers Defence Force. Er zijn natuurlijk muzikale navolgers van deze stroming, maar we kunnen niet zeggen dat ze het ‘popperspectief’ duurzaam of omvattend hebben verlegd van de stad naar het platteland. Dat wil overigens niet zeggen dat de Nederlandse popmuziek niet soms een landelijk/pastoraal beeld kan oproepen. Broeder Dieleman bijvoorbeeld wortelt met zijn natuursymboliek overduidelijk in het (Zeeuws-Vlaamse) platteland:

De wind is zacht de dekens werm/duzend veugels in een zwerm

Iets vergelijkbaars geldt ook voor Daniël Lohues en Jack Poels met hun respectievelijke Drentse en Peelse achtergrond. Hun liedjes spreken van een rurale en regionale verbondenheid op een vaak poëtische manier.

Is the country ready for us?

Stelde Neil Young de eerdergenoemde vraag aan zijn publiek en werd die nog veelal bevestigend beantwoord, in de huidige gepolariseerde tijden kan de vraag ook omgekeerd worden gesteld. We kennen inmiddels diverse identiteitstegenstellingen: Back Lives Matter versus (vermeende) racisten, klimaatactivisten versus klimaatontkenners en ook de stedeling versus de agrariër.

Veel boeren reageren steeds verbolgener op de – vanuit reële milieuproblematiek geïnitieerde – regeldruk die vanuit de overheid en soms vanuit Europa op hen afkomt. Dat de landbouwsector ook een belangrijke ontvanger is van Europese subsidies vermag deze opstelling maar weinig te verzachten. De boer voelt zich meer miskend dan ooit. En als je als stedeling over deze weerstanden heen zou willen stappen, en naar het platteland zou willen trekken, zou je dan het Arcadië nog kunnen vinden tussen de stille biljartlakens van Engels raaigras en de maismonoculturen?

Tussen J.P. Thijsse en Mansholt

Voor de welvarende stedeling is het makkelijk af te geven op de reactionaire-met-zijn-imposante-tractor-de-weg-blokkerende-boer. Maar je zou ook enige moeite kunnen doen om je in de (ver-)wording van de moderne boer te verdiepen. Op ons debuut Verhalen Van De Dijk (2014) diepten we als Nes onze agrarische roots uit. Onze vader was bollenkweker. In een interview met het Noord-Hollands Dagblad stelden we: “Naar welke wereldstad je ook verhuist, kom je van het platteland, dan zit dat in je DNA.” Zo bezongen we in het lied Roderstijd (rooitijd, ofwel oogsttijd op zijn West-Fries) het agrarische familiebedrijf in zijn betere dagen. “Als de oogst werd binnengehaald dan vierden wij dat echt.”

Maar de andere kant van het agrarische bestaan kwam aan bod in Cor De Bouwer (met ‘bouwer’ wordt in West-Friesland een agrariër in de tuinbouw aangeduid), over een agrariër die het niet vol kan houden. In het lied wordt ook de rol van de bank belicht. Maar al te graag verstrekten ze grote kredieten aan agrariërs voor riskante uitbreidingen, met het gezinskapitaal (‘de handjes’) als onderpand.

Sinds de hongerwinter is er door verschillende krachten in de maatschappij – naast de banken ook de politiek (het CDA en ook PvdA-er Sicco Mansholt) en de standsorganisaties – gehamerd op meer en meer productie, ook al ging dat ten koste van natuur en milieu. De stedeling deed er al die tijd het zwijgen toe en betaalde (de boer) zeer weinig voor zijn eten. Ergens was toch wel te verwachten dat de wal het schip zou keren.

Familietraditie

Cor De Bouwer was het lastigste nummer van ons debuut: Bij agrariërs is gedwongen bedrijfsbeëindiging een soort taboe. Men ziet het als persoonlijk falen en het is met schaamte omgeven. Je voelde een onuitgesproken druk om dit onderwerp niet te belichten. Ook al is het verhaal gefictionaliseerd, er zit toch veel persoonlijks in. Maar zei Bowie niet eens dat het goed is om je ‘oncomfortabel te voelen over het realiseren van iets’.

Het schrijnende aan het verhaal onderstreept wellicht de noodzaak om het te vertellen. Nog steeds stoppen er per maand tientallen boerenbedrijven. Ik kende om mij heen veel leeftijdgenoten wiens ouders een agrarisch bedrijf hadden en in de meeste gevallen bestaan deze bedrijven niet meer. Ik merkte steeds meer dat wij geen uitzonderlijk geval waren, maar onderdeel uitmaakten van een sociaal-economische omwenteling. Veel tuinderszonen kwamen overigens best goed terecht. Arbeidsmoraal en ondernemingszin hebben ze evengoed meegekregen. Maar aangezien het tuindersvak van vader op zoon wordt overgedragen onderbreek je wel een familietraditie.

Ook na het toetreden van ‘stedeling’ Rowan – hij was voordien bassist in het Noord-Amsterdamse TDTMCM – is Nes het rurale perspectief niet uit het oog verloren. Op het tweede album Hemel & Aarde uit 2017 staat het nummer Boeren Met Lange Haren dat handelt over de beklagenswaardige situatie van de pionier-boeren in de Haarlemmermeer in de laat 19e eeuw. Edoch, al zal het lot van de boer altijd wel onderbelicht blijven, de vraag blijft: hoe kunnen we met elkaar zodanige voorwaarden creëren dat de boer, en eigenlijk de mens in het algemeen, in harmonie met de natuur kan bestaan? Een vraag die ons allemaal aangaat. De opgave die Joni Mitchell al voor ons verwoordde – hoe terug te keren naar ‘the garden’ – is nog steeds onverminderd pregnant en complex.

De folkformatie Nes bestaat uit de West-Friese broers Albert en Arjan Steltenpool en de Amsterdammer Rowan. De groep maakte tot nu twee albums: Verhalen Van De Dijk (2014) en Hemel & Aarde (2017).